Jacob/Jaap
van Gelder vertelt dat zijn ouders binnen de
Bornse gemeenschap gunstig bekend stonden.
Zo liep er een woonwagenvrouw met textiel
langs de deur. De textiel haalde ze bij
Jacob’s vader, David van Gelder. Na de
oorlog komt Jacob deze vrouw op straat
tegen. Ze geeft hem 45 gulden en zegt: ‘Dit
is voor jou. Het is een schuld aan je vader.
Ik heb de kans niet gekregen om te betalen’.
Ook de omgang met de rooms-katholieken was
goed. Op sabbat was de textielzaak gesloten
en men accepteerde dat. Aan het einde van de
sabbat stonden de niet-Joodse vrouwen aan de
winkeldeur: ‘David, iej könt de deur lösdoon.
Ik zee dree steern aan ’n hemel stoan’...
Op zondag
had zijn vader de zaak altijd open. Dan zat
de kamer vol boeren uit Hertme, Zenderen en
Azelo, die na de kerkdienst hun inkopen
deden. Of er moest gezorgd worden voor de
uitzet van een dochter die ging trouwen. Er
stond altijd een grote kan koffie op tafel
voor de klanten. Ook kloosters en
retraitehuizen waren klant, dat schetst het
vertrouwen dat men had in een Joodse zaak.
Als Joden
onderling conflicten hadden dan gingen ze
daarmee naar David van Gelder, hij was de
raadsman van de hele Joodse gemeenschap. Bij
de koffie praatten ze dan uit en dan kwam
het altijd goed. Het huis van David werd dan
ook het Vredespaleis genoemd. Tijdens
een staking vroeg David geen huur, maar
vulde wel het huurboekje in.
Jacob
vertelt: Vader had een kaartclub bij Café
van Wezel, tegenover ons huis. Drie tafels
en wat zand op de vloer. Vader kaartte daar
al veertig jaar, dronk er twee borreltjes
met de stationschef, de postdirecteur
Nordholt en iemand van Van Gend & Loos. Na
het verbod tot toegang tot de kroeg,
speelden de mannen bij vader thuis.
Ook iemand
anders herinnert zich de ouders van Jaap als
erg lieve, behulpzame mensen, die iemand
hielpen die failliet ging… Truitje ging met
koffie en thee langs de deuren.
Jaap vertelt
hoe hij zelf als kind voor engel speelde in
een kerstspel. Hij groeide op met
rooms-katholieken, maar zijn boezemvriend
was Bob de Leeuw. Hij is wel eens uit de
synagoge gezet: “Goa toch noar boetn hèn,
donder toch op!!”
Hij vertelt
verder hoe hij tijdens de oorlog in het
leger diende. Na de overgave zei zijn
kapitein, wijzend op een motor: ‘Je pakt je
machine en verdwijnt. Ik geef je op als
vermist. Dit is een bevel! Ik geef je ouders
wel bericht. Je rijdt met de Harley naar
Amsterdam en aansluitend naar Engeland’. Hij
is echter niet naar Engeland gegaan, omdat
hij onderweg hoorde dat Borne helemaal plat
zou liggen, wat achteraf niet bleek te
kloppen. Hij ging terug. Tijdens de oorlog
moest hij zijn radio inleveren, toen
‘struikelde’ hij, en de radio was kapot.
Over de
confrontatie na de oorlog vertelt hij dat
hij overal zijn spullen zag, geroofd, gejat,
gestolen, en dat het soms een heel gevecht
was om die terug te krijgen. De vroegere
buren reageerden koel. Hij krijgt geen
korting als hij nieuwe meubels moet
aanschaffen. Er is geen hulp, alleen een
belastingaanslag uit 1943 voor zijn vader.
Zijn vader was allang vergast en de
boekhouding verdwenen. Er komt een
deurwaarder aan zijn deur om de boel te
verkopen wegens belastingschuld. ‘Tja, ik
ben wel door en bad zoutzuur gegaan wat
leven heet. Maar hoe verder ik van de
oorlog afkom, hoe meer ik relativeer. Ik heb
geen wrok en haat meer’.
Bron:
Interviews Jaap Grootenboer. |